In 1995 woonde ik een half jaar in Charlottenburg Berlijn. Het was in de tijd dat Christo de Reichstag inpakte, een zinderende en zwoele zomer. Voor mij was Berlijn een nieuwe ontdekking, met die spannende combinatie van grootstedelijkheid en onverwachte stille plekken. De stad leek wel gebouwd met talloze hofjes en binnentuinen, waar het tempo omlaag ging en de warmte in de lucht bleef hangen. En aan het einde van de dag kwamen de Berlijners te voorschijn, keerden de leefgeluiden terug. leefden daar vooral ’s avonds, zo leek het wel. Ik moest denken aan Bordewijk en de Haagse Passage, die relatie tussen mensen, stenen en stijlen. Woonde ik maar in een hofje, in plaats van een appartement 2 hoog achter in een oude wijk in Utrecht.
Woon je in een hofje, dan bof je! was de naam van een project in de stad Groningen van een tien, twaalf jaar geleden. Kees van der Helm, die ik kende van het LPB – Platform voor wijkgericht werken, stuurde mij de informatie toe. Samen met de woningcorporatie stelde de gemeente drie inrichtingspakketten op waaruit de inwoners konden kiezen hoe hun hofje er in de toekomst uit zou zien. In 2006 zocht ik voorbeelden van inrichting en beheervormen voor hofjes vanwege het Enschedese project De Unieke Brink. Nog steeds zie ik hofjes als een bijzondere vorm van stedenbouw en architectuur, met een aparte grammatica die gelezen en gebruikt wordt door inwoners en bezoekers.
In Nova Terra van juni 2010 worden meningen gegeven over plezierig wonen in extreem hoge dichtheid. Mijn voormalige college Hans Karssenberg woont zelf op het Westerdok met de ingang op een stads hofje, maar dat noemt hij jammer genoeg niet als kwaliteit van de openbare ruimte. Hij benadrukt vooral de dakterrassen en de diepe balkons als voorwaarde voor plezierig wonen, wat toch gaat om een meer besloten en prive gebruik van de buitenruimte. Ik denk dat hofjes en binnentuinen een andere verhouding hebben tussen inwoners en bezoekers. Meer in het voorbeeld van Le Medi in Rotterdam, de tuin van de voormalige school Nieuw Rollecate in Deventer of zoals ik mocht zien in Glaucha Halle.
In Halle is een aantal bewoners begonnen met het weer in gebruik nemen van hun omsloten binnentuin. Voor mij bijna een Berlijnse praktijk: gewoon aan de slag met het op orde brengen van het groen en afspraken maken over het onderhoud en gebruik. Bijzonder is natuurlijk dat het niet gewoon meer is om je te bemoeien met de openbare ruimte, ook niet als het je gezamenlijke achtertuin is. Misschien heeft dat met de ontstane cultuur van Oost-Duitsland te maken, waar samenwerken vooral op verzoek van de overheid of instanties gebeurde. Of misschien wel met de situatie van Glaucha in Halle, met veel leegstaande woningen door verhuizingen, want het is een krimpgebied.
Dat gevoel van een “Berlijnse” praktijk komt ook omdat het vooral jonge mensen zijn die zich inzetten voor hun binnentuin. Zij proberen anderen te betrekken en de groep vrijwilligers breidt zich langzaam uit tot nu 7 mensen. Het is ook een echt burgerinitiatief, de gemeente mag meedoen. Voor mij is het ook echt bottom-up werken, vol valkuilen en beren op de tuin. Soms vergeten we als toeschouwers en professionals wel eens dat dergelijke initiatieven niets hebben aan kritiek en cynisme over aantallen deelnemers en continuiteit in de toekomst. Het gaat erom dat deze binnentuin nu toewijding en zorg krijgt, en de toekomst is niet meer dan heel veel nu’s achter elkaar. Dan bof je, als je in Glaucha woont.